De volgende cantates zijn gebaseerd op eerdere werken. Vaak met een 'werelds' karakter. 

11. Alt-aria van de Hohe Messe 

12. Openingskoor-Crucifixus Hohe Messe 

29. Deel 2 voor de mis in B-klein (Gratias agimus tibi en Dona nobis pacem

30. Deze zeer feestelijke dubbel-cantate is een parodie van de huldigingscantate Angenehmes Wiederau die op 28 september 1737 wordt uitgevoerd in het barokkasteel van het dorpje Wiederau, er treedt dan een nieuwe heer aan in de persoon de voormalige hoveling Johann Christian von Hennicke. 
34. Het origineel was bedoeld ter opluistering van een huwelijk van een edelman, het dateert uit 1726.

36. Bach vormt het introductiekoor en verschillende aria's van een verjaardagscantate in om tot een Adventcantate o.a. door toevoeging van het slotkoraal uit ‘Wie schön leuchtet die Morgenstern’. Hij bemerkt zelf hoogstwaarschijnlijk al het inadequate van deze transformatie. Als hij het werk herschrijft in 1731 bewandelt hij nieuwe wegen. De cantate wordt uitgebreid tot twee delen; het eerdere slotkoraal beëindigt nu het eerste deel en er word een deel toegevoegd. 

45. Inleiding-Hohe Messe (Qui Tollis) 
49. Van het vlotte orgeltje neem je onmiddelijk aan dat het eigenlijk voor een soloconcert bedoeld is en dat blijkt dus ook zo te zijn. Het is een deel van een concert, geschreven voor blokfluit, wellicht voor hobo. We weten het niet zeker want het oorspronkelijke werk is verloren gegaan. We kennen het omdat Bach het later weer omgewerkt heeft tot het bekende klavierconcert BWV 1053, het is daar finale deel. 

52. De Sinfonia is afkomstig uit een wereldse cantate getiteld 'Diana, Endimion, Pan und Pales'. Deze muziek heeft Bach ook gebruikt voor zijn eerste Brandenburgse concert. 

54. Het openingsdeel zou oorspronkelijk voor de verlorengegane Markuspassion geschreven zijn, het betreft dan de aria 'Falsche welt, dein schmeichelnt Küssen' die het thema van de Judaskus behandelt. 

55. Volgens mij 2 delen bestemd voor de Matthäus. 

63. Bas/sopraanduet- Markus Passion (nr. 60) 

66. De cantate is herschreven voor het paasfeest, ze is gebaseerd op een vijf jaar eerder geschreven cantate, bestemd voor de verjaardag van Bach's toenmalige werkgever, prins Leopold van Anhalt-Cöthen.

102. Beide aria's-mis in F. Het openingskoor wordt het Kyrie in de mis in g-klein.

110. Vierde orkestsuite-opening 

134. Het origineel was bedoeld ter opluistering van een huwelijk van een edelman, het dateert uit 1726. Het feest wat huwelijk heet transformeert zich blijbaar moeiteloos naar het Pinkstergebeuren.
137. Hoezeer Bach zelf deze cantate waardeert blijkt uit het feit dat hij diverse delen (eerste, derde, vierde en vijfde) gebruikt voor zijn mis BWV 235.
146. Maarten meldt dat hier het eerste deel uit het klavecimbelconcert in d-klein BWV 1052 klinkt en daarna zelfs ook het tweede deel waarbij aan dat tweede deel, wat naar zijn smaak toch al volmaakt is, zowaar een koorpartij blijkt te zijn toegevoegd.
156. Een vermoedelijk in Köthen geschreven concert zou ten grondslag liggen aan de Sinfonia. Later gebruikt Bach deze muziek opnieuw in zijn klavierconcert BWV 156. En vervolgens is het veel, veel later weer gebruikt om een reconstructie te maken van één van zijn hobo concerten.

169. Sinfonia en 'Stirb in mir' zijn bewerkingen van de eerste twee delen van het klavecimbelconcert (hoboconcert) in E BWV 1053. 

171. De tenor-aria komt uit een eerdere wereldse cantate nl. BWV 205 en gaat dan over Zephyrus, God van de westenwind. De opening van deze cantate hergebruikt Bach in 1748 voor zijn mis in B-klein. 

173. Is oorspronkelijk een huldigingscantate voor vorst Leopold. Bedoeld voor een verjaardag, later voor het Pinksterfeest. 

174. De opening is een variant van het 3e Brandenburgs concert. 

179. Het openingskoor wordt het Kyrie, de tenor-aria het Gloria van de mis BWV 236 en de sopraan-aria transformeert Bach in het 'Qui tollis peccata mundi' van de mis BWV 234. 

184. Het werk is gebaseerd op een 'werelds origineel'. Deze wordt aangeduid als BWV 184a, de tekst daarvan heeft de eeuwen niet overleefd. Han Joachim Schulze is in staat geweest te bewijzen dat dit werk wordt geschreven in Köthen voor Nieuwjaarsdag 1721.
 
 
 


Tenzij anders vermeldt zijn dit alle parodie-versies van wereldse cantates, doorgaans uit de tijd aan het hof van Köthen.