Mattheüs 25: 1-13; gelijkenis van de vijf wijze en de vijf dwaze meisjes


Wachet auf, ruft uns die Stimme       BWV 140

In de late 16e eeuw, verspreidt zich een vreselijke plaag door delen van Europa, de pest heerst, ook in de Duitse stad genaamd Unna. Zo’n 1300 inwoners van Unna sterven gedurende deze uitbraak. Philipp Nicolai (1556-1608) is pastor van een kerk in deze stad. Hij wordt eveneens ziek, en verwacht te gaan sterven. Liggend bereidt hij zich voor op zijn dood en hij noteert zijn meditaties in een dagboek. Als hij dan, tot zijn verbazing, hersteld van zijn ziekte schrijft hij twee hymnes (‘Wachet auf’ en ‘Wie schön leugnet der Morgenstern’) en neemt ze op in het dagboek wat hij tijdens de plaag heeft bijgehouden. Beide hymnes zijn onsterfelijk geworden. 

 

Word wakker, roept tot ons de stem

van de wachters hoog op de tinnen,

word wakker, stad Jeruzalem!

Dit uur heet middernacht,

waarin zij ons roepen met heldere stem,

waar zijn jullie, wijze meisjes?

Zie, de bruidegom komt,

sta op en neem jullie lampen!

Halleluja! Bereid jullie voor

op het bruiloftsfeest,

ga hem tegemoet!

 

Wachet auf, ruft uns die Stimme (BWV 140) wordt voor het eerst uitgevoerd op 25 november 1731 in Leipzig, waar Bach de Thomaskirche en de bijbehorende Thomasschule leidt. Met als uitgangspunt de hymne 'Wachet auf' van Philipp Nicolai, is het een nauwgezette weergave van de parabel van de tien maagden, zoals beschreven in Mattheus 25:1-13. Wie de zondagsschool bezocht en/of de 'School met de Bijbel' heeft geen verdere toelichting nodig. Het gaat daar over een bruiloft en ook over vijf wijze maagden en vijf dwaze maagden. Of moeten we ze toch maar meisjes noemen? Nee, we kunnen nog wel een stap verder. In tegenstelling tot de vijf wijze meiden nemen de vijf dwaze meiden geen olie mee voor hun lamp. Ze wachten allen tijdens de nacht op de komst van de bruidegom. Vijf meisjes zien kans, dankzij de extra olie om hun lamp brandend te houden. De anderen zitten zonder en ze vertrekken om nieuwe olie te kopen. Juist wanneer zij weg zijn arriveert de bruidegom. Zal je net zien. Deze scene, gemakkelijk te begrijpen, is een waarschuwing en ook een aanmoediging: de christen moet te allen tijde het geloof brandend houden en gereed zijn voor het koninkrijk der hemelen. Immers, de bruidegom in kwestie is  Jezus die bij zijn terugkeer de gelovige ziel als zijn bruid zal kiezen.

 

Deze piëtistische gedachte wordt verbeeld zowel in de drie coupletten van Philipp Nicolai's hymne als ook in Bach's muziek. De drie delen van de hymne krijgen een plaats in het begin, het midden en het eind onderbroken door twee recitatieven en twee duetten waarvoor een anoniem gebleven librettist uitgebreid gebruik gemaakt heeft van bijbelcitaten uit het Hooglied en uit het boek der Openbaringen.

 

Over alle onderdelen van dit werk valt veel te zeggen, maar toch vooral over de twee duetten (aria's) die, daarover zijn alle commentatoren het eens, tot de mooiste liefdesduetten behoren ooit op schrift gesteld. Als we ze gaan vergelijken dan is het tweede liefdesduet (6) tussen de anima (de ziel) en haar bruidegom (Christus) veel meer ontspannen, meer opgewekt en meer zorgeloos dan het eerste, zonder dat dit leidt tot de joligheid die we anders wel eens horen in een bruiloftscantate. Hier is de verwachting ingelost, er zijn geen vragen meer, de geliefden zijn innig verenigd, muzikaal gezien lopen hun partijen parallel. Aards liefdesgeluk en hemelse zaligheid zijn geheel versmolten. 

 

Mijn vriend is van mij!

En ik ben van hem!

De liefde zal niets scheiden!

Ik wil met jou / Jij zult met mij

tussen hemelse rozen weiden,

waar vreugde in overvloed,

waar gelukzaligheid zal zijn!

 

En dan is, halverwege de cantate, het lied van de wachter (4) een briljant dramatisch gebaar. Hoog op de toren kondigt hij de komst van de bruidegom aan. We voelen als het ware een scene-wisseling, een ingrijpende gebeurtenis op het toneel. Terwijl blijkbaar elders in de stad dat intense duet wordt gezongen treffen we de wachter die onverstoorbaar zijn lied zingt, misschien fluit hij het wel, die heerlijke melodie die in alle strijkers klinkt en die letterlijk honderden jaren lang Bach kenners geobsedeerd heeft. Iedereen weet dat dit één van de meest heerlijke melodieën is die men ooit hoorde maar geen mens weet waarom. Juist die gewoonheid is een belangrijk theatraal gebaar. De wachter staat daar en langs hem heen gaat de schare uit-verkorenen haar eigen weg. We horen een geheel onafhankelijke, contrapuntische melodie van tot één stem gebundelde violen. Bach is zich ongetwijfeld bewust van de impact die deze muziek heeft en hij heeft dit werk dan ook later opnieuw gebruikt. Hij heeft het voor orgel getransponeerd (BWV 645) en het geplaatst aan het begin van zijn 'Schübler Chorales'. De Britse componist Walton vindt het ook mooi en neemt het (enkele eeuwen later) op in zijn balletmuziek ‘The Wise Virgins Suite’.

 

 

 

Wat zegt John Eliot Gardiner over BWV 140:

 

‘Het is misschien wel de beroemdste van alle kerkcantates. Het openingskoor is feestelijk, vol verwachting. Met een optimisme dat zelfs de meest zwaarmoedige luisteraar uit zijn ‘midwinterblues’ zal halen. En als iemand in de deftige wereld van de klassieke muziek eraan twijfelt dat Bach ook als de vader van de jazz kan worden beschouwd: deze cantate is het bewijs.’

 

‘Die optimistische sfeer van het openingskoor keert terug in de andere twee koralen: Zion hört die Wächter singen, het vierde deel met zijn verleidelijke viool- en altvioolbegeleiding, en het eenvoudige maar uiterst bevredigende slotkoraal 'Gloria sei dir gesungen'.

 

Het eerste duet is een trage ‘siciliano’ waarin het flikkeren van lampen (de tekst rept over 'verlicht met brandende olie') perfect wordt geïllustreerd door versieringsfiguren van de violino piccolo. Het tweede duet, het zesde deel van de cantate, is luchtiger. Om in dit deel het verbond van bruid en bruidegom muzikaal te illustreren, maakte Bach gebruik van componeertechnieken zoals die destijds voorkwamen in liefdesduetten in de opera.’

 

 

En voor wie het nog niet kent, luister