Marcus 7:31-37; genezing van een doofstomme



Lobe den         Herrn, meine Seele BWV 69A

De kerkcantate BWV 69A ‘Lobe den Herrn, meine Seele’, die later nieuw leven ingeblazen zal worden ter gelegenheid van gemeenteraadsverkiezingen, is een grootschalig, zeer vrij gecomponeerd stuk. Bach is duidelijk in jubelstemming als hij dit schrijft. Hij beschikt over een uitgebreid orkest en hij profiteert van alles wat hij in zijn muzikale palet tot zijn beschikking heeft; er zijn houtblazers, er is koper, er zijn strijkers. Genoeg voor een lofzang.

 

De opening is zoals gewoonlijk het belangrijkste deel van de cantate. De stemming is extatisch, met uitgebreide circulatio’s in bijna alle stemmen. Een circulatio is een reeks snelle noten die rondom een centrale toonhoogte ‘circuleren’. Met deze muzikaal-retorische figuur drukken barokcomponisten een staat van vreugde en gelukzaligheid uit. En dat lukt hier.

 

'Lobe den Hernn, meine Seele'

 

Wat later klinkt een expressieve Seufzer (‘zucht’) op de woorden ‘Vergiss nicht’: de gelovigen worden gemaand om stil te staan bij al het goede wat God voor hen gedaan heeft. Met deze lyrische wending lijkt de stemming volledig om te slaan maar dat blijkt slechts kort het geval. Het beste moet nog komen. Bach combineert vanaf nu die beide zozeer verschillende gemoedstoestanden en de muziek krijgt op dit moment een vliegende start, vol gas vooruit. De eerste trompet schettert dat eerste thema, bovenop die fanfare-achtige tussen-werpingen van het lage koper en dat opstijgende thema van sopranen en tenoren. Dit alles garandeert, zoals dat alleen bij Bach kan gebeuren, dat al onze emotionele knoppen juist op dit moment worden ingedrukt om met deze ingreep vol ritmisch elan bij ons binnen te dringen en onze geest - heel even - naar een hoger plan te brengen.

 

Tja, ik schrijf dit nu wel op, maar het is zeer de vraag òf je wel iets kunt zeggen over deze muziek. Moet je alle bestanddelen gaan ontleden, de verdere ontwikkeling van die fuga beschrijven. Dat alles wat we hier horen terug te voeren is op motieven in het voorspel van het orkest. Moeten we een uiteen-zetting geven over hoe de verdeling is tussen de verschillende groepen die aan het woord zijn; het koor, de drie verschillende partijen in het orkest. Ach, muziek beschrijven, soms moet je het gewoon niet doen. Het is niet mogelijk om dit te definiëren, greep krijgen op Bach’s vindingen, soms gaat het niet. De manier waarop hij voortdurend verrassingen biedt en uiteindelijk alle componenten als bij toverslag bijeen weeft. We gaan het niet proberen. Dit is gewoon heel erg mooi. 

 

De eerste aria (van de tenor) valt vooral op door de prachtige verwevenheid van de drie verschillende houtblazers (blokfluit, oboe da caccia en fagot), de tweede (van de bas) door de volkomen natuurlijk-heid waarmee de woorden met de muziek samengaan. Als we de volgende tekst hardop zeggen 

 

‘Mein Erlöser und Erhalter, nimm mich stets in

Hut und Wacht’

 

en als we bekend zijn met de sarabande, de Franse hofdans met die sterk gepuncteerde ritmes, dan weten we onmiddellijk waarom Bach hier voor de sarabande kiest.

 

Het slotkoraal is overgenomen uit de Weimar cantate BWV 12, maar vreemd genoeg is het ontdaan van zijn expressieve discant (de hoge tonen). Een niet goed te verklaren ingreep van JSB.

 

 

 

John Elliot Gardiner is lyrisch over deze cantate. We lezen dat in het begeleidende boekwerkje, we horen dat ook in zijn uitvoering. De tenor-aria is hier heel mooi en ik moet dus Christoph Genz ook maar even noemen. Het openingskoor is werkelijk de absolute top! 

 

Laten we de Harnoncourt-opname nog even doornemen. In het bijbehorende tekstboekje is Ludwig Finscher aan het woord. Hij meldt dat cantate 69 (voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1748) hoogstwaarschijnlijk de laatste cantate-composities van Bach bevat die behouden zijn gebleven: de recitatieven 2 en 4 en de finale. De overige delen heeft Bach overgenomen uit zijn eerdere cantate (69A) uit 1723, zijn eerste jaar in Leipzig. Harnoncourt heeft de originele versie in zijn totaliteit achter elkaar gezet en hij zet, gek genoeg, de nieuw gecomponeerde recitatieven en de voor alt getransponeerde tenor-aria 'Meine Seele, auf erzahle' apart, maar dan ervòòr in plaats van erna. Erg verwarrend allemaal en wat mij betreft had hij zich de moeite kunnen besparen. Alle solisten (en zeker Kurt Equiluz) komen redelijk larmoyant naar voren in deze opname. En dat fenomenale openingskoor? Neen, op deze manier hoeft het echt niet. Ik weet zeker dat Nikolaus dat op dit moment met me eens zal zijn. Luistert U allen naar Gardiner alstublieft!

 



Voor wie nu in verwarring raakt; die 69A is dus het origineel, de kerkcantate. De logica vraagt er om dat deze betiteld wordt als 69 en de latere versie als 69A. Maar bij de BWV indeling is er niet altijd sprake van logica. Als in 1850 als de BWV-indeling tot stand komt dan is die eerdere versie nog niet ontdekt.



Geist und Seele sind verwirret   BWV 35


Als we het geheel van cantates overzien die Bach componeert voor de kerk dan is het wellicht verrassend om te ontdekken dat er van al deze cantates slechts 12 bedoeld zijn voor een solist. De eerste twee, BWV 54 en BWV 199, worden geschreven in de zomer van het jaar 1714, de periode in Weimar. Echter, het leeuwendeel van de solocantates dateert uit de periode tussen juli 1726 en februari 1727. Bach schrijft dan een cantate voor de tenor, twee voor de sopraan, twee voor de bas, maar de meeste cantates uit deze periode (en dat geldt ook voor cantate 35) zijn bedoeld voor de alt. 

 

De reden voor deze nogal atypische opeenstapeling in het geheel van Bach’s werk blijft onbekend. Er wordt wel verondersteld dat Bach in deze periode geen competent koor tot zijn beschikking heeft om grootschalige werken uit te voeren. Toch zijn er diverse andere, rijk geornamenteerde cantates die deze veronderstelling weerspreken. Ook wordt er gewezen op de zware technische eisen die deze werken aan de solist stellen wat doet vermoeden dat Bach in deze periode beschikt over een specifieke alt die niet alleen heel bekwaam is in coloratuurzang maar ook grote kwaliteiten bezit in expressie en accurate intonatie. Wie dit dan geweest is blijft, als zo veel in Bach’s muzikale praktijk, onbekend. Een vrouwelijke alt of een castraatstem is het in geen geval. Een hoge falsetstem, dat zou kunnen. Misschien een vroegere pupil van St. Thomas, Carl Gotthelf Gerlach. Of, en dat is misschien nog het meest waarschijnlijk, een wat oudere jongen met wel vele jaren van vocale ervaring. 

 

En toch, er moeten meer redenen geweest zijn voor Bach dan alleen maar de aanwezigheid van een excellente zanger. Na het ‘koraalcantatejaar’ 1724/1725 waarbij Bach een buitengewoon homogeen soort van cantates het licht doet zien, heeft hij wellicht behoefte om te experimenteren met verschillende typen cantates, en dus ook met de solocantate. Van die experimenteerdrift is BWV 35 een goed voorbeeld. Wie deze cantate hoort ontkomt niet aan de gedachte; is dit wel een cantate? Immers, er is geen openingskoor, het slotkoraal ontbreekt, de instrumentale begeleiding is zeer prominent aanwezig met in de voorhoede het orgel als soloinstrument spelend in een werkelijk uitbundige concertstijl. Het is helemaal niet zo vreemd als we bij aanvang direkt de conclusie trekken; dit is een concert. 

 

Ach, het is eigenlijk wel zeker dat delen van deze cantate gebaseerd zijn op een eerder geschreven hoboconcert. Dan is dit opnieuw een voorbeeld van wereldse muziek die door Bach ter kerke wordt gebracht. De solopartijen, oorspronkelijk voor hobo geschreven, zouden nu door het orgel zijn overgenomen. Mogelijk is de aria waaraan deze cantate zijn naam ontleend oorspronkelijk het langzame deel uit dat concert. Het orgel wordt ook gebruikt in de overige delen die niet uit het concert afkomstig zijn. Maar waarom eigenlijk zo’n prominente rol voor het orgel? Zoon Wilhelm Friedemann die virtuoos orgel speelt is inmiddels de deur uit dus daar houdt dit geen verband mee. Het feit dat de orgelpartijen maar heel beperkt uitgeschreven zijn is wellicht een aanwijzing. Het lijkt erop dat Bach zichzelf de rol van orgelsolist heeft toebedeeld en hij geeft de leiding van de uitvoering deze keer aan iemand anders. 

 

 

Dan het verhaal. In de bijbellezing voor deze zondag draait het om de genezing van de doofstomme, door toedoen van Jezus wel te verstaan. Er wordt gemeld dat de mensen die hiervan horen buiten zichzelf van verbazing zijn. En het is deze reactie van de omstanders, hun verwondering en niet zozeer het verhaal zelf, wat voor Bach het vertrekpunt is voor deze cantate.

 

‘Geist und Seele sind verwirret’

 

In de opening van de cantate zijn het met name de figuren van het orgel die opmerkelijk zijn. Nu de muziek niet langer onderdeel is van een concert maar een plaats heeft gekregen in een cantate dienen ze als de muzikale verbeelding van het wonder Gods, door het volk met luid gejubel begroet. In de eerste aria (2) en in het daarop volgende recitatief bevestigd de alt de algemene verwarring en de verbazing over deze wonderen. In de tweede aria (4) zien we een bij Bach zeldzaam voorbeeld van een solostem die slechts begeleid wordt door het orgel. Deze aria, mogelijk is dat oorspronkelijk een stuk voor cello en klavecimbel, is een prachtig voorbeeld dat Bach toch ook een zeer lichte, zeg maar zorgeloze musiceerstijl kan hebben.

 

‘Gott hat alles wohlgemacht!’  

 

In het tweede deel, dat eveneens met een sinfonia voor orgel en orkest begint, gaat het niet meer over de gebeurtenissen destijds in het verre Israel maar over de individuele gelovige van nu. De alt vraagt God’s hulp om steeds aan Zijn wonderen herinnert te worden. De finale aria is dan eigenlijk een jubelzang maar ook is het een snelle dans (een gigue) met slingers van triolen in een zeer krachtig C majeur waarbij alle musici weer meespelen. Zanger Maarten Engeltjes kwalificeert deze als de meest veeleisende aria van alle alt-cantates. Als Bach ooit een verzoek heeft gekregen om de zanger wat tegemoet te komen, dan is hij daar niet op ingegaan, zoveel is zeker.

 

 

 

Beste Nicolaus Harnoncourt,

Wat een buitengewoon ongeinspireerd stuk muziek schotelt u ons voor. De inzet is veelbelovend maar dan, dit sleept zich voort........

 

Rilling heeft meer te bieden. Die tweede aria voor de alt is hier een wonderlijk vrolijk en speels stuk geworden. Komt vaker voor bij Rilling dat je denkt; hoor ik dat nu goed? En dan hoor je het goed, zó speelt hij het en dan klinkt het wel héél erg onbekommerd. Maar mooi! En willen we dan toch een countertenor horen; Jochen Kowalski doet het een stuk beter dan Paul Esswood (bij Harnoncourt) en Robin Tyson (bij Gardiner). Een prachtige uitvoering is dat van Jochen; een vol, warm geluid en toch klinkt het alles heel licht en transparant. Opvallend is dat hij maar liefst 40 seconden extra nodig heeft voor die tweede aria. Deze uitvoering heb ik gekocht bij Concerto in Amsterdam (in de Utrechtsestraat). De CD was vergezeld van een recensie uit Luister, maart 1996. Deze CD krijgt zowel qua uitvoering als qua opname een 8. Ik citeer de recensie:  

 

“Wie deze cantates al jaren kent in de uitvoering van Aafje Heynis of Jard van Nes moet even opnieuw beginnen, maar Kowalski is hier in goede vorm en zet slanke, spirituele uitvoeringen neer, waarbij de teksten extra goed uitkomen. In deze cantate speelt ook het orgel een belangrijke rol. Alpermann bespeelt daarbij een historisch instrument: het zogenaamde Amalien-orgel, tegenwoordig in de kerk 'Zur frohen Botschaft' in Berlijn-Kalshorst en een instrument met een boeiende geschiedenis. Haenchen zorgt met zijn kamerorkest voor het orkestrale fond, waarbij de begeleiding in de aria 'Stirb in mir' tamelijk hoekig uitvalt. Vooral vanwege Kowalski is dit een aanbevelenswaardig alternatief”. 

 

 

 

 

Geraadpleegde bron; Thomas Seedorf


 

Koraalcantate - Een cantate waaraan de tekst en in de regel ook de melodie van een kerklied, een koraal, ten grondslag ligt. In koraalcantates is het aandeel van het koor vaak groter dan in andere cantates. In de per-omnes-versus-koraalcantate worden alle strofen van het koraal in de verschillende delen verwerkt.

Lobe den Herren, den mächtigen König BWV 137

Bach voor beginners? Bach voor beginners én gevorderden. Een mailtje:

 

Goedenavond!

Wij hadden thuis een LP die miljoenen malen gedraaid is en altijd weer boeide (al schijnt het tegenwoordig niet meer te deugen): BWV 137 en 147 door het Münchener Bach Chor en Orkest o.l.v. Karl Richter.

 

Ik heb die LP trouwens nog steeds in een zwaar beschadigde, beschimmelde hoes; de LP zelf is ook niet helemaal lekker meer.

 

Ik heb me wild gezocht naar deze uitgave op CD. Ik vond ooit gegevens over een CD-box met veel meer cantates van deze uitvoerenden, waaronder 137 en 147. Nooit ben ik erin geslaagd een verkoper te vinden.

 

Bij hernieuwde pogingen kwam ik uw web site tegen. Heeft u een idee waar ik zou kunnen slagen?

 

 

Het is inderdaad heel mooie, direct aansprekende muziek die we in deze cantate horen. Bach is in een goed humeur als hij dit schrijft, dat kan niet anders. Ik denk dat ik ook lang zou zoeken als wij deze LP thuis hadden gehad. Die Richter-versie is  schitterend. Maar ja, wat wil je ook? Dietrich Fisher-Dieskau, Peter Schreier, Edith Mathis, allemaal prima krachten, geen twijfel mogelijk. De top van de muziekwereld van 50 jaar geleden. En deze cantate is het instapmodel onder de Bach cantates. Heerlijke muziek, ongecompliceerd, instappen en karren maar!

 

Het is beslist een succesverhaal waar Bach in 1725 mee komt; 'Lobe den Herren, den Machtigen König der Ehren’ gebaseerd op de vijf strofen van het (ook voor ons) overbekende koraal van Joachim Neander. De melodie is verwerkt in elk van de vijf delen maar pas aan het slot horen we het koraal op de vertrouwde manier, in een vierstemmige zetting met de melodie in de bovenste stemmen. In de eerste vier delen heeft Bach het materiaal op verschillende manieren in het geheel 'ingevlochten'. Daarbij neemt hij telkens een ander aspect van de tekst als uitgangspunt en hij laat zich in de muziek daardoor inspireren.

 

Het is een koraalcantate, in een jubelend C groot met een bezetting van drie trompetten en slagwerk en, nogal  ongebruikelijk, twee hobo's. En wat ook zeldzaam is, het is zijn eerste cantate in meer dan twintig jaar die gecomponeerd is als een reeks koraalvariaties. Sinds ‘BWV 4 Christ lag in Todes-banden’ heeft Bach dat niet meer gedaan. Hier geen recitatieven, geen bijbelcitaten, er is ook niet het gebruikelijke poëtische commentaar. Maar wel staat daar tegenover; één van de meest glorieuze van alle hymnen, bekend in alle kerken, in alle landen. Bij ons kennen we het als 'Lof zij de Heer, den Almachtige’, een muzikale delicatesse voor wie daar gevoelig voor is....

 

De openingsfantasie, dirigent John Eliot Gardiner noemt het een ‘jazzy stuk', is doorspekt met syncopen en het is van een niet te stoppen ritmische vitaliteit. Het fugatische thema - voor de zangers heeft het een zeer lastige inzet - begint bij de alten en het moet met erg veel beleid gebracht worden om niet te ontaarden in wat Gardiner noemt ‘een kippenhok’. Minder gevaarlijk wordt het bij de tweede van de drie inzetten, daar waar de woorden ('meine geliebete Seele') om een meer lyrische benadering vragen. Bij het herhalen van de eerste zinnen is er het effect dat de sopranen die de cantus firmus hebben, de hoofdmelodie, de andere stemmen meenemen in een ‘declamerende samenzang’. Zeg maar gerust, een apotheose, want dat is het zeker.

 

'Kommet zuhauf, Psalter und Harfen, wacht auf!'

 

De feestelijke uitbundigheid van de compositie maakt dat deze hele cantate geschikt is om ook buiten de zondagse liturgie gehoord te worden.

 

Uitbundigheid op een wat meer intieme schaal is er in de tweede strofe (een trio sonate) waar het koraal, nu lichtjes versierd, wordt toegewezen aan de alt; een solo over een swingende continuo partij in 9/8 maat met daarbij een obligate viool. De metafoor van het veilig rusten 'op arendsvleugelen' brengt Bach ertoe te kiezen voor levendige strijkers met patronen die elkaar steeds kruisen, maar de koraalmelodie bepaalt de melodische vorm. Die arendsvleugelen, het is eigenlijk een metafoor voor God's handen waar de gelovige veilig in rust.

 

De koraalmelodie is ook allesbepalend in 3 waar twee hobo's klinken, die samen met sopraan en bas, meedoen in een canon. Het is hier als in een gemengd dubbelspel, elke speler in het koppel mag op zijn beurt 'serveren’: eerst de bas, dan de sopraan, hobo 1 en vervolgens hobo 2. Het is een spel, een voortdurende stroom van heerlijke muziek, we staan hier in de volle zon, tot bij deze regels 

 

'Hoe vaak niet, als je in nood was, heeft de barmhartige God Zijn vleugels over je uitgespreid!' 

 

want op dat moment trekt er een wolk over deze muziek. De nood van de gelovige wordt voelbaar in een schurend dalende chromatiek, de beweging van God’s beschermende vleugels horen we in levendige ketens van dactylen. De laatste drie zinnen van de hymne worden daarna herhaald, zo herstelt de balans zich weer na die expressieve, voor één keer wat donkere kant van de cantate. 

 

Wat betreft de hogere componeertechniek wordt het nu echt interessant. Er is een strijd om de harmonische suprematie die zich afspeelt in deel 4: het gaat tussen enerzijds de tenor met continuo die in A klein zitten en anderzijds de onopgesmukte koraalmelodie van de trompet in een glanzend C groot. Het wringt hier. Het wringt harmonisch op een fantastische manier. Een intrigerend spanningsveld is het. Maar het tenor/continuo partnerschap veegt uiteindelijk de finale noten en de cadens van de trompet terzijde. 

 

Toch behoort het laatste woord aan de trompetten in een onbetwiste overwinning in C groot: een majestueuze zevenstemmige harmonisatie van het koraal (5). Niemand komt tot zulke feestelijke dankliederen als Bach, althans, wanneer hij daartoe in de juiste stemming is. Hij weet exact de beste manier om de ceremoniële trompet aan kop te laten gaan om gevolgd te worden door de hulptroepen; koor en orkest. Ongebreidelde vreugde en majesteit, dat is het resultaat. De drie trompetten symboliseren hier niet alleen de drieëenheid van God maar staan ook voor zijn ondeelbare heerschappij over hemel en aarde. Het is prachtig.

 

 

Ikzelf omschrijf deze cantate (wellicht door de eenvoud) al bij de eerste keer luisteren als een heel mooi werk. Vooral opvallend vind ik het openingskoor waar ergens vanuit het niets dat thema 'Lof zij de Heer' opstijgt. Ja, je bent gereformeerd opgevoed of je bent dat niet. Ook opvallend vind ik de tenoraria, heel wrang is die. En heel mooi! En blijkbaar is het ook die eenvoud van allemaal variaties op éénzelfde thema wat direct aanspreekt. Bach was ongetwijfeld tevreden over zijn werk. Hij heeft de altaria (2) later omgewerkt tot een van zijn Schübler-Choräle voor orgel, BWV 650. En die vinden we in zeer, zeer vele gedaantes terug. Wie BWV 650 intoetst bij iTunes komt niet alleen bij Yo-Yo Ma maar ook bij zeer, zeer vele organisten, er zijn bewerkingen voor strijkensembles maar ook voor trompet en zelfs treffen we een versie voor een speeldoosje aan. Het zijn in totaal 100 treffers en dat is een selectie, zegt iTunes.

 

Deze cantate bezit ik ook in een uitvoering door het Thomanerchor Leipzig. Peter Schreier is hier prachtig maar ik kan me qua orkest een mooiere uitvoering voorstellen. Rilling betitel ik eerst als de winnaar omdat het allemaal zo los, zo swingend klinkt. Maar later luisterend naar de Harnoncourt-versie klinkt alles juist daar weer uitgesproken nieuw en fris; wat mooi, speels klinkt het in deze kleine bezetting. Maar mogelijk is de Gardiner-versie (luistert U toch) nog iets prettiger. Ach, zo gaat het steeds.

 

En de schrijver van het mailtje heb ik naar Fame Amsterdam verwezen want daar heb ik immers nog maar een paar weken terug die box met ‘75 Kantaten’ aangeschaft. Die ouderwetse uitvoering van Karl Richter uit de grijze oudheid maar wat prachtig.

 

 

 

Geraadpleegde bron: John Eliot Gardiner