Op deze pagina meer over een nogal onvolledig overgeleverde cantate van Bach 'Der Friede sei met dir' BWV 158

 

 


Weimar (1708-1717)

 

In 1708 werd Bach hoforganist en kamermusicus, later concertmeester van Willem Ernst, hertog van Saksen-Weimar, een streng gelovig, vrij autoritair regerend, maar kunstminnend vorst. In deze periode componeerde Bach het overgrote deel van de orgelwerken waarmee hij later beroemd geworden is. Hij maakte in deze periode furore als orgel- en klavecimbelvirtuoos, briljant kamermusicus en componist. Het verhaal deed de ronde dat Bach op het orgelpedaal loopjes kon uitvoeren die de meeste organisten niet eens met de handen gespeeld kregen.

 

Ongeveer halverwege zijn ambtsperiode in Weimar (in 1714) wordt Bach benoemd tot concertmeester van het hoforkest. Ten gevolge van de ziekte van de hofkapelmeester krijgt hij, als lid van een 'team' van vooraanstaande componerende hofmusici, de opdracht om voor een duidelijk bepaalde vaste zondag van elke maand een kerkelijke cantate te schrijven ten behoeve van kerkdiensten in de hofkapel, de 'Himmelsburg'. Bach onderhoudt in deze periode nauwe collegiale betrekkingen met Georg Philipp Telemann, werkzaam als hofkapelmeester aan het hertogelijke hof in Eisenach, die peetoom zal worden van zijn tweede zoon Carl Philipp Emanuel. In Weimar worden zes van Bachs kinderen geboren. Door interne conflicten in de hertogelijke familie, die het hofleven sterk beïnvloedden, kijkt hij gaandeweg uit naar een post elders. Het vorstenhof in Köthen biedt hem die kans en Bach grijpt deze, maar pas nadat hij een maand lang in de gevangenis van het hertogelijke slot heeft moeten verblijven, omdat hij het heeft gewaagd bij regerend hertog Willem-Ernst - die Bach uit respect voor zijn grote talenten ongewoon goed bezoldigt - zijn ontslag aan te bieden.

 

(Wikipedia)

Der Friede sei met dir                           BWV 158


Een cantate uit Bach’s jaren in Weimar, althans alles wijst daarop maar een nadere datering is niet mogelijk. Er is geen enkele noot in Bach’s handschrift overgeleverd, alleen een kopie. Een curiositeit is het zeker. Het is niet alleen opvallend dat de cantate begint met een recitatief maar dan volgt er slechts één aria. Als vervolgens nergens een aanduiding is te vinden voor welke gelegenheid deze cantate wordt geschreven dan rijst de gedachte dat er wellicht nog veel meer ontbreekt. Mogelijk gaat het hier om enkele bewaard gebleven delen van een veel groter werk. Mogelijk is hier een meesterwerk verloren gegaan. 

 

Er zijn meer speculaties. Misschien heeft Bach zelf, zoals hij vaker deed, dit werk samengesteld uit onderdelen van eerdere composities. Composities die wij niet kennen omdat ze, als zo veel werken van Bach, verloren zijn gegaan.

 

John Eliot Gardiner noemt nog een mogelijkheid. BWV 158 zou het slot kunnen zijn, een deel twee van één van die lange cantates, bedoeld om een avondmaalsdienst op te luisteren. In die opvatting is de zeer breed uitgesponnen bas-aria met koraal (2) een ideale begeleiding bij de distributie van het brood; dit is het lichaam van Christus.

 

Heerlijk toch, al die speculaties? Maar of dit nu een gemankeerde cantate is of bijeengebrachte delen uit eerder werk, het wordt op deze manier een ‘multi inzetbare cantate’. Bij de kopie zoals die is overgeleverd worden wel wat suggesties gedaan. Zo zou dit werk uitgevoerd kunnen worden op een paar kerkelijk feestdagen die wij niet meer kennen zoals daar zijn ‘Maria Reinigung’ en ‘Den dritten Ostertag’. De tekst geeft weinig aanknopingspunten want het onderwerp van de cantate is, als zo vaak, de sterfelijkheid van de mens, het verlangen naar de dood en de hemelse vrede.

 

Het centrale deel van het werk is de aria con corale (2) en deze zou inderdaad kunnen verwijzen naar de evangelielezing voor Maria Reiniging, het kerkelijk feest ter gelegenheid van het zuiveringsoffer dat Maria exact veertig dagen na de geboorte van Jezus volgens de Joodse wet (Leviticus 12) moet brengen. Een zuiveringsoffer, immers, de vrouw wordt na het baren van een kind als onrein beschouwt. Na haar offer bij een eerste bezoek aan de tempel is zij dat niet meer. Dat bezoek heeft daarnaast ook een sociale functie want Maria kan de veertig dagen oude Jezus ook aan bepaalde mensen voorstellen, bijvoorbeeld aan de oude Simeon, aan wie is beloofd dat hij niet zal sterven voor hij de Messias heeft gezien. Simeon verklaart bij deze gelegenheid dat hij thans getroost is en bereid om te sterven: 

 

"HERR, nun läßt du deinen Diener in Frieden fahren."

 

De cantate begint met een mooi recitatief, knap schakelend tussen secco gedeelten en arioso tussenvoegsels, de laatste steeds op de woorden ‘Der friede sei mit dir’.

 

In de lange bas-aria met de solo viool die daarna volgt horen we de eerste strofe van Johann Rosenmüller's koraal 'Welt ade, ich bin dein müde', verklankt door sopranen en hobo. Dat statige koraal weerspiegelt het doodsverlangen van de gelovige maar het is ook een bevestiging van de woorden van de oude Simeon; hij is bereid heen te gaan. Mogelijk werd de koraalmelodie oorspronkelijk niet gezongen, niet door een sopraan en ook niet door sopranen  maar alleen door de hobo ten gehore gebracht. De kerkganger had genoeg aan dit instrumentale citaat en vulde alles moeiteloos in, ook al omdat de aria tekstueel overeenkomsten heeft met het koraal;

 

"Welt ade, ich bin dein müde"

 

De klagende melodieën van de bas gaan gelijk op met een instrumentale begeleiding die wordt gevormd door een strak doorlopende continuopartij (het onverbiddelijke voortschrijden van de tijd) en een uiterst virtuoze en expressieve vioolsolo die door zijn hoge ligging als vanzelf de blik naar de hemel richt. Een heel mooie aria is dit. 

 

Tenslotte, in het daarna volgende recitatief, legt de zanger zijn lot geheel in Gods hand en daalt, als Simeon, af in het graf - natuurlijk op een dalende melodie - waarna Bach hem een fragment uit zijn voorgaande aria laat herhalen. 

 

"Da bleib ich, da hab ich Vergnügen zu wohnen"

 

 

Commentaren op deze cantate zijn eigenlijk altijd in superlatieven. Robertson vergelijkt de bas-aria met ‘Schlummert ein’ uit de grote cantate BWV 82 en Schuhmacher noemt in dit verband zelfs ‘Erbarme dich’ uit de Matthäus Passion. Kunnen we nog verder gaan in onze lofprijzingen?

 

Natuurlijk zijn er vele uitvoeringen van deze cantate. Nee, ik zeg deze keer niets over de uitvoering van Philipp H. Laten we het hebben over zanger Max van Egmond want daar bezit ik zelfs twee uitvoeringen van. Favoriet is zijn uitvoering met Concerto Amsterdam. Dat is een heel sobere, welhaast berustende versie van deze aria. Uit 1967 is deze opname en 18 jaar later volgt dan een tweede versie die hij met Gustav Leonhardt zal maken. Mooi.

 


27-01-13 Op deze natte zondagochtend - het is ons exact zo  voorspeld - is de dooi nu ingezet en ik ga over glibbervies ijs en water richting Westerkerk. Daar wacht een verrassing. Een solocantate (bijna solo) hoor je toch al niet zo vaak in de Wester maar dit keer dan toch een keertje wel en de solist is Max van Egmond. Jawel, dat is een verassing. Al tien jaar, nee al veel langer, zie ik hem daar staan, achteraan in dat koor met altijd hedendaagse solisten die daar mogen aantreden op een verhoging voor het koororgel. En dan vraag ik me af hoe zijn stem nu zal zijn, waarom wordt hij nooit gevraagd of wordt hij misschien wel gevraagd maar wil hij niet meer solo zingen of kan hij dat niet meer. En nu ineens staat hij daar. Hoe oud zal de man zijn? Ik moet dat thuis eens opzoeken. En ja, het is mooi, die stem vult de hele kerk. Wat zou een recensent hiervan zeggen? Wellicht dat hij in de versieringen niet meer zo trefzeker is als 47 jaar geleden? Dat de stem toch iets aan glans heeft ingeboet? Ach nee, ik ben geen muziekrecensent, het is mooi en Max van Egmond mag vaker aantreden.

Ziehier een wat onbeholpen maar toch wel enthousiaste uitvoering van die mooie bas-aria.

 

Hierna volgt de periode als Kapelmeister aan het hof van Köthen waar Bach geen kerkelijke cantates zal componeren. Wel schrijft hij er seculiere cantates die hij later in Leipzig zal omwerken naar kerkmuziek. De eerstvolgende kerkelijke cantate die hij schrijft is tevens zijn auditie voor Leipzig. 



 

 

 Andere cantates uit de periode Weimar

  

199 Mein Herze schwimmt im Blut

18 Gleichwie der Regen und Schnee vom Himmel

182 Himmelskönig, sei willkommen

12 Weinen, Klagen, Sorgen, Zagen

172 Erschallet, ihr Lieder, erklinget, ihr Saiten!

21 Ich hatte viel Bekummernis

61 Nun komm der heiden Heiland

63 Christen, ätzet diesen Tag

  152  Tritt auf die Glaubensbahn


 

                                                                                                                           Naar Anhalt-Köthen