Een cantate voor Annunciatie

Wie schön leuchtet der Morgenstern BWV 1

Deze cantate heeft dan wel BWV-nummer 1 gekregen, maar dat betekent niet dat dit het oudste door Johann Sebastian Bach geschreven muziekstuk is. Waarschijnlijk is BWV 150 ‘Nach dir, Herr, verlanget mich’ uit 1706 de oudste cantate. Is het dan louter toeval dat deze cantate nummer 1 gekregen heeft?

 

Het is misschien moeilijk voorstelbaar, immers, zijn naam is niet meer weg te denken uit de westerse muziekgeschiedenis, maar toch raakt Bach na zijn dood zo goed als vergeten en slechts een handjevol liefhebbers kent zijn muziek. Pas zo'n honderd jaar later worden zijn werken weer onder het stof vandaan gehaald. Als in 1850 het Bach Gesellschaft wordt opgericht dat al het werk van Bach wil bundelen, is het de bedoeling dat de Hohe Messe vooraan zal komen. Maar omdat er geen volledige partituur van de Hohe Messe wordt gevonden, wordt besloten om dan de cantates vooraan te plaatsen. Tien van de mooiste en meest gevarieerde cantates worden gekozen om mee te beginnen. Acht daarvan stammen uit Bach's tweede cantatejaargang, geschreven in zijn tijd te Leipzig. Mede vanwege de ongebruikelijke muzikale bezetting, wordt deze cantate 'nummer 1'. Wolfgang Schmieder neemt 100 jaar later, bij de definitieve indeling van Bachs werk, deze keuze over. Tot zover theorie nr. 1.

 

Een andere theorie luidt als volgt. Als de 'schriftgeleerden' van het Bach Gesellschaft in 1850 starten met een verantwoorde ‘Gesamtausgabe’ van Bachs werk, begint men met het nummeren van werken waarvan onomstotelijk vaststaat dat deze van Bach zijn, namelijk die werken waarbij een autograaf aanwezig is. Verder opteert men voor een thematische ordening, anders dan bijvoorbeeld Köchel die een chronologische ordening hanteert bij het klasseren van Mozarts oeuvre. Bach's auteurschap van de cantate 'Wie schön leuchtet der Morgenstern' is overduidelijk. Het oorspronkelijke stemmenmateriaal met een betrouwbaar watermerk in het papier is bewaard gebleven in het archief van de Thomaskerk te Leipzig. Al sinds 1750 wordt de partituur daar in een duidelijk gesigneerde omslag bewaard. Vandaar cantate nummer 1.

 

Zo wordt deze ‘Gesamtausgabe’ niet samengesteld op grond van uitvoeringsdata en ook niet op grond van het ontstaansjaar, deze zijn in die tijd nauwelijks bekend. Pas 100 jaar later, rond 1950, zal door het werk van Alfred Dür meer licht op deze zaak worden geworpen. Zo is BWV 1 beslist geen jeugdwerk en in feite geeft de indeling uit 1850 geen enkel houvast voor wie zich in de muzikale ontwikkeling van Bach wil verdiepen.

 

Bach cantates zijn er in soorten. De cantate waar we het vandaag over hebben (BWV 1 uit 1725) is van het type ‘koraalcantate’ zoals Bach die gedurende zijn hele tweede jaar te Leipzig componeert. Een voor de verzamelde gelovigen bekend lied (het koraal) vormt de rode draad in zo’n cantate waarbij de eerste en de laatste strofe van het oorspronkelijke lied zijn behouden maar de overige teksten zijn vrijelijk bewerkt tot recitatieven en aria's. BWV 1, gebaseerd op het kerklied ‘Wie schön leuchtet der Morgenstern’ is bedoeld voor het feest van de Maria verkondiging (Annunciatie). De cantate is geschreven voor vierstemmig koor, zangsolisten, en de in de kerkmuziek zeer ongebruikelijke combinatie van twee hoorns in een hoge F gestemd, twee jachthobo's of oboe da caccia, twee solo-violen en een strijkorkest bestaande uit violen, altviool en basso continuo. Die instrumentatie is, als gezegd, zeer ongewoon; hoorns en oboe di cacia vertegenwoordigen een sterk middenregister, de twee violen in het hoge register verbeelden het schitteren van de morgenster. Toeval bestaat niet bij Bach, die instrumentatie met die ondervertegenwoordiging van het (aardse) lage register symboliseert ongetwijfeld dat onze blik omhoog gericht moet zijn, daar waar de morgenster schittert.

 

Het openingskoor is typerend voor veel koraalcantates; het koraal wordt in lange, gedragen noten door de sopranen neergezet (met ondersteuning van hoorn 1), zin voor zin tegenover een onafhankelijke orkestpartij. De recitatieven in de cantate contrasteren sterk met die vreugdevolle uitbundigheid in de twee aria's. De simpele zetting van het slotkoraal wordt verrijkt door een onafhankelijke rol van de 2e hoorn.

 

Als ik begin met het luisteren naar cantates (eerste kennismaking is via de Leonhardt-Harnoncourt opname) dan leg ik mijn mening naast die van 'graadmeter' Maarten 't Hart (nogal deskundig op dit terrein) en ik begin dan met het statement dat BWV 1 'helemaal geen onaardige cantate' is. Wat opvalt is de prominente aanwezigheid van die hoorns waardoor het begin iets weg heeft van een jachttafereel. Helaas zijn het bij Nicolaus Harnoncourt wel erg oude hoorns. Alle ingredienten voor een cantate zijn verder aanwezig: een mooie sopraan-aria, een mooie orkestpartij, de tenor-aria is het hoogtepunt. De cantate eindigt in wat ik dan omschrijf als 'gereformeerde kerkzang' want zo klinkt dat voor mij als voormalig kerkganger, kerkzang met daarbij opnieuw de hoorns.

 

Maar we moeten het niet bij één keer laten, we moeten terugkomen bij Bach. In een latere vergelijking doet die o.l.v. Harnoncourt nogal onbeholpen aan, schools is het. Rilling klinkt vervolgens een stuk beter en bij Leusink (te koop bij de drogist) klinkt alles onverwachts fris, transparant. Maar John Eliot Gardiner maakt er prachtmuziek van, dansmuziek. Mag dat wel bij een cantate? Ja. Maar we moeten nog even verder luisteren. Mogelijk valt alles bij de oude Karl Richter pas echt op zijn plaats. Daar voltrekt zich dat grote wonder wat zich bij beluisteren van de cantates nog veel vaker voor zal doen. In de muziek die we al zo goed menen te kennen ontvouwt zich plotseling die blik op een heel andere wereld, dit is wat ons op heel onverwachte momenten overkomt. Wat prachtig is dit! Het is de tenor-aria en we zijn bij Richter waar dan die mooie, heel subtiele kamermuziek-achtige klanken naadloos samenvallen met die bredere stroom van de muziek, de klank van het hele orkest. En dan tenor Ernst Haefliger, het is prachtig. Jammer dat het koor hier, hoe zal ik het zeggen, een beetje 'boers' is.

 

 

Koorkapschild met annunciatie, 1470 - 1479, Museum Catharijneconvent